Tijdens het leukste weekend van het jaar (het nazomer-schoonmaak-weekend!) werd er een bijzondere ontdekking gedaan op een van de Utrechtse Kinderopvang Door Ouders (KDO). Een klein stoffig boekje bleek een unieke verzameling teksten te bevatten, waaronder die van schrijvers Ronald Giphart en Jerry Goossens. Hieronder hun bijdragen ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan van KDO De Krakeling.
Broos
Door Ronald Giphart
Dit is het eerste wat ik schrijf over mijn zoontje Broos, en eerlijk gezegd doe ik dat met schaamte en tegenzin. Broos (die nu bijna drie maanden oud is) heeft namelijk een probleem waarover mijn vriendin Mascha en ik maar met moeite met anderen kunnen praten. De buitenwereld begrijpt het niet, familie en vrienden willen ons er liever niet over horen. “Ben je dan niet gelukkig met hem?” vragen ze, met onverholen boosheid over onze bedenkingen. Natuurlijk zijn we gelukkig, natuurlijk, en we weten dat we dankbaar moeten zijn en tevreden met ons broos geluk, maar we hadden ons niet op deze situatie voorbereid, we hebben ons niet gerealiseerd dat Broos ook zó kon zijn. We zijn op van de zenuwen, we weten ons soms geen raad, we hebben wallen en schellen rond onze ogen, het wordt ons zo nu en dan droef te moede, het grijpt ons bij de keel: we hebben een lachbaby.
Andere baby’s schijnen hun ouders te plezieren met huilaanvallen en krijswedstrijden, die van ons maakt ons het leven zuur door aan een stuk door te lachen. Niets is hem te doel: grinniken (dat kán hij volgens de boeken nog helemaal niet), glimlachen, slaplachen, geinponemen, bulderen, schateren, schuddebuiken. Hij lacht naar schoenen, hij lacht naar een handdoek, een plafondlamp, hij lacht naar een zakje gedroogde appelen, hij lacht in het donker (dat hebben we met een infraroodcamera vastgelegd), hij lacht in bad, hij lacht naar vreemden, hij lacht naar Moeder Overste van de Kraampolitie, hij lacht overal; Broos vindt de wereld één grote cabaretvoorstelling. Hoe heeft het zover kunnen komen?
Zelf ben ik nooit een pretletter geweest, sterker nog, mijn vader weet met veel genoegen bijna ieder familiefeest op te luisteren met het verhaal dat ik pas op mijn derde voor het eerst echt heb gelachen. Dat was toen een tante op het balkon van onze flat door een tuinstoel zakte. Mijn eerste lach. Geschaterd heb ik. Helemaal astmatisch door het huis gestuiterd.
Ook Mascha heeft als baby niet vaak de negenenzestig spieren rond haar mondje bewogen om een glimlachje te produceren. En later konden er bij haar al helemaal weinig lachjes vanaf (tenzij iemand hard zijn hoofd stootte of per ongeluk een winnend staatslot over zee liet uitwaaien). Mascha en ik zijn misantropisch aangelegd, en voor wie geen zin heeft het woord ‘misantropisch’ in het woordenboek op te zoeken: wij zijn niet bepaald dol op mensen (behalve op elkaar, maar dan weer bijna pathologisch).
Van onze liefdesbaby hadden we eerlijk gezegd niet anders verwacht. Het heeft met psycho-generatieve verwachtingen te maken (zoals de psychologie het noemt): dat je er als ouders vanuit gaat dat je kinderen worden zoals jij. Maar onze Broos stelt ons -zoals het hoort- nu al teleur.
Goed, als hij honger heeft huilt hij, als hij zijn hoofd hard stoot tegen de rand van de box omdat wij in de war raken met het staketsel grappige beestjes, als zijn luiere uitdijt van de gele aankoekpoep en pies. Dan huilt hij heel even en doelgericht -eindelijk!- om ons te laten merken dat er iets fout zit, maar nog tijdens zijn tranen breken zijn glimlachjes al weer door.
Vervelend is het ook om Broos in zijn taxi-wagentje te leggen en de stad in te trekken. Normaal gesproken zitten Mascha en ik niet op contact te wachten, de stoet aandachttrekkers, waanzinnigen, zwervers en weerbesprekers laten we zoveel mogelijk links liggen. Maar met Broos erbij is dat dus onmogelijk. Een lachende Broos in een wagentje is een soort magneet: halve straten lopen leeg als wij het trottoir betreden, Broos zuigt iedereen naar zich toe met zijn geflirt en gegrijns. Oma’s hangen kwijlend boven zijn taxi, bouwvakkers stoppen met heien en hakken om aandoenlijk naar Broos te zwaaien, politiemensen vergeten te bekeuren, buschauffeurs rijden om.
Maar nog vervelender is het dat lachen genetisch schijnt te zijn geprogrammeerd. Wanneer onze liefdesbaby ons kirrend van plezier ligt toe te lachen worden we bevangen door een drang die sterker is dan ons zelf. Broos glimlacht ons met een blij gemoed toe, en zonder dat we het zelf willen lachen we terug. Wat? We lachen terug. Erger nog: we maken daar ook stompzinnige geluiden bij (waarvan we hebben gezworen dat we ze nooit zouden maken). Ja! Brozi! Ja Hoei! Ieoe! Ja! Héééhi! Oehhh! Aaaaah! Oepi! Ja! Ja! Laat niemand Mascha en mij zo zien. Laat ik het in godsnaam voor me houden. Tien weken is hij nu, en hij heeft zijn ouders al weten te veranderen.
Ronald Giphart was van 1998 tot x Krakelingvader.
Billetjes
Door Jerry Goossens
Ik probeer het tot het uiterste minimum te beperken, maar soms ontkom ik er echt niet aan. Dan trekt Mevrouw Goossens me achter mijn krant of computerspelletje vandaan, en zegt ze: “Zo, nu is het mooi geweest. Morgen ga jij naar de Doe-Het-Zelf-Crèche.” Toen ze dat voor het eerst zei, dacht ik me er met een lolletje vanaf te maken, door snedig op te merken: “Doe het zelf!” Maar dat kwam me op een blauw oog te staan, overigens tot groot vertier van de kinderen op de Doe-Het-Zelf-Crèche.
Want gewonde volwassenen, dat vinden die kleine rotzakken leuk.
Maar goed, die Doe-Het-Zelf-Crèche dus. Kleine Goos gaat er al een jaar of twee met plezier naar toe, maar in de praktijk ben je er meer tijd aan kwijt dan je er mee wint. Soms lijkt het meer op een dagbestedingsproject voor volwassenen. Dat zit zo: de Doe-Het-Zelf-Crèche wordt bestierd door echt pappa’s en mama’s: er komt geen pedagoog of peuterjuf aan te pas. De Doe-Het-Zelf-Crèche werkt volgens het principe van het verjaardagspartijtje: zo’n tien ouderparen dumpen hun bloedjes bij een ander ouderpaar, en zijn zo even verlost van hun ettertje(s). De verjaardagsouders dragen hun lot manmoedig, in de wetenschap dat bij het volgende partijtje hun kroost bij iemand anders de boel mag afbreken, en zij dus even een paar uur hun verloren vrijheid mogen bewenen. Denk de verjaardag even weg, en je hebt een zogenoemde ouderparticipatiecrèche. Kort gezegd komt het hier op neer: ouders zorgen bij toerbeurt voor elkaars kinderen.
Een mooi uitgangspunt.
In theorie.
Want in de praktijk komt het er op neer dat je minimaal één dagdeel per week strontluiers verschoont, liedjes zingt, spelletjes doet, traantjes droogt, appeltjes schilt, boekjes leest, Bert & Ernie nadoet, snotneuzen afveegt en opnieuw strontluiers verschoont. Met tien of meer kinderen. Tien! Of meer! Het is alsof je vrijwillig in het oog van een orkaan stapt! Na een ochtendje op de Doe-Het-Zelf-Crèche vervloek je de dag dat je besloot tot het genetisch experimentje dat voortplanting heet. En dan moet er nog vergaderd worden, de tuin aangeharkt en de financiën geregeld.
Doeltreffend is anders.
Maar verboden is het niet.
Dat wil zeggen: de Doe-Het-Zelf-Crèche waar Kleine Goos zijn dagen sluit bestaat al 20 jaar, maar deze week ontdekte een of andere ambtenaar dat alleen gediplomeerde krachten een kinderdagverblijf mogen leiden, en dat de Doe-Het-Zelf-Crèche dus eigenlijk niet mag bestaan. Naar het schijnt worden er binnenkort zelfs kamervragen gesteld over deze misstand. Ouders die hun eigen kinderen opvoeden, het zou wat! Ik hoor GroenLinks al briesen. Professionals moeten er komen! Gestaalde kaders, zoals de dames van De Bolderkar, die destijds met de anatomisch-correcte pop (de voodoo-doll van de feministische hulpverlening) in de hand, heel professioneel tot de conclusie kwamen dat de hele wereld seksueel misbruikt was! Je kan het opvoeden toch niet aan leken overlaten?
Nou dan!
Daarom ben ook ik een fel voorstander van profs in de kinderdagverblijven. Luiervouwen is een vak dat wat mij betreft op HBO-, of zelfs universitair niveau gedoceerd moet worden. Het Uitkoken van Speentjes, Gevorderde Glijbaantechniek en Vermanend Toespreken zijn eveneens vakken die je pas na enkele semesters echt goed onder de knie hebt.
Het enige waar het een beetje aan schort is de praktijk. De studieduur van Hogeschool voor de Kinderopvang mist de aansluiting met de werkvloer nog een beetje. Daarom stel ik voor dat de opleiding met twee jaar en negen maanden verlengd wordt. Er zijn vast wel gemotiveerde, mannelijke docenten Tanden Poetsen of Billetjes Poederen die bereidwillig hun studentes willen bezwangeren om ze aan de benodigde beroepservaring te helpen. Na de bevalling dienen de studentes zich dan twee jaar te bekwamen in de praktijkvakken Huilbaby’s, Eetproblemen, Slaapproblemen, Kinderziektes, Driftbuien, Op Zaterdag Voor Zevenen Opstaan & Op Zondag Ook, Algehele Uitputting, Bekken-instabiliteit en Postnatale Depressie. Pas als al deze vakken met ruime voldoendes worden afgerond, durf ik Kleine Goos toe te vertrouwen aan de zorg van gediplomeerde professionals.
Tot die tijd ga ik er van uit dat mijn Doe-Het-Zelf-Crèche nog ongemoeid wordt gelaten door bureaucratische nitwits, ambtelijke bemoeials en andere zeikerds.
Jerry Goossens was van 1997 tot 1999 Krakeling-vader